De leden van damvereniging D.O.D. hebben in het Coronaanderhalfjaar een paar keer een mededelingenbrief van het bestuur gekregen. In de laatste brief had Cees de Jong een eindspelletje ter oplossing toegevoegd.
Ik heb een paar schijven aan de stand toegevoegd, zie hiernaast.
Zwart is aan zet en ziet wel in dat dam halen op 50 weinig zin heeft. Daarom speelt hij eerst maar 12-17. Hij heeft goed zitten rekenen en is ervan overtuigd dat het remise zal lopen.
Wit tast onmiddellijk en zonder na te denken toe: 39-34, 30-24, 25x21 en zwart 16x27. Dan krabt hij zich toch eens op het hoofd, want nu de rook is opgetrokken, moet hij constateren dat zijn bedachte 37-32 niet opgaat. Hij had nog drie minuten op de klok en piekerde zich suf, maar met nog 5 seconden te gaan zag hij de winst:
38-32.
Nu moest bij de zwartspeler het raderwerk van boven op volle toeren draaien. Op 28-33 komt 32-28 en 42-38, daarom moet hij niet 28-33 maar 36-41 spelen.
Wit slaat, zwart slaat, wit slaat, zwart 23-29 gedwongen, wit 48-43, zwart 29-34 gedwongen, wit 31-27, zwart 34-40 gedwongen, wit 43-39, zwart 40-45, wit 46-41, zwart dam, wit 41-36 en gewonnen.
Mooi eindspel. Mocht het in uw partij voorkomen, dan weet u nu hoe u het moet aanpakken.
Deze komt uit een vriendschappelijke partij en wit is aan zet en peinst zich groen. Hij staat al een schijf achter.
18-12 is een tweede schijf verlies; 22-17, 32-27, 37-31, 47-41 kunnen zeker niet. De dreiging 21-27 moeten we ook niet vergeten.
Maar er is misschien toch nog wel iets te halen:
1) 28-23 (19x17), 18-12 (36-41), 12x14 (41-46) en zwart dreigt met van alles en nog wat. De beste lijkt nog 33-28. Zwart nu eerst (13-19) en dan (30-35). Nou, dan 40-34 maar. Zwart (26-31) en (17-22). Wat moeten we nu weer doen? 26x17, 17-12. Schijf 34 gaat onherroepelijk verloren, dus het wordt een eindspel met voor wit een dam en een schijf op 47 en voor zwart een dam en vier schijven, waarvan er drie een dam kunnen worden. Dat redden we niet.
2) 40-35 (30-34). Dat gaan we verliezen, dus die valt ook af.
3) 40-34 (30-35), 34-29 (35-40), 29-23 (19-24). Meteen tussenlopen kan niet, dus dan eerst nog maar 18-12, 22x11 en dan blijkt dat we nog steeds niet mogen tussenlopen. Wat een ellende.
4) 47-42 (19-24), 42-37 (24-29) en toch die vermaledijde 21-27.
Ten einde raad spelen we dan maar een mogelijkheid die we eigenlijk al hadden afgekeurd: 18-12, 22x11, 40-34 (9-14), 33-29 (30-35), 29-23 (7-12), 39-33 (13-18), 33-29 (14-20) en ook nu is wit kansloos.
Het beste advies dat ik de witspeler van het diagram kan geven, is om eens te kijken wat er op de achterkant van het dambord staat.
De enige lichtpuntjes in de donkere Coronatijden waren mijn vriendschappelijke partijen met Jan Bakker, ik heb er al eerder over verteld. In de laatste partij kwam deze stand op het bord na de 28ste zet van zwart. Niks aan de hand, zou je zeggen. Ik denk dat ik hier 44-39 zou hebben gespeeld, maar Jan gaf de voorkeur aan 40-34 en de computer deed dat naderhand ook.
Zwart nu 20-25. Dat lijkt niet sterk vanwege het gat dat er ontstaat op 13, nadat er straks wat geruild wordt, maar ik zag iets heel anders. 30. 44-40, een logisch antwoord. Maar toch speelde zwart nu 24-30; 31. 35x24 19x39; 32. 28x19, Ik had niet gehoopt, maar wel verwacht dat eerst 43x34 zou worden geslagen. Ik kon dan 15-20, maar overwoog ernstig (18-22) en (16-21). In beide gevallen moet ik nog maar zien of er winst uit te halen is. 32. - - - 13x24; 33. 43x34 24-30. En het grapje kost wit een schijf.
Op 34-29 (30-35), 40-35 (35-40), 34-30 en schijfwinst voor zwart.
Jan dacht nog een kans te zien om eronderuit te komen, maar die had ik heel toevallig zien aankomen:
34. 32-28 30x39. En wat zou het leuk zijn geweest: 38-33 (11-17), 33x44 (18-23), 28x19 (17-21), 26x17 (8-13), 19x8 (3x41) en het zou zo goed als uit zijn geweest.
Maar Jan vertrouwde de boel niet en zag iets anders, dus speelde 35. 38-32 8-13, om 42-38 te voorkomen; 36. 37-31 dan maar, 25-30; 37. 28-23 18x29; 38. 40-34 29x40; 39. 45x43 30-35 en zeven zetten later was het pleit beslecht, waarna Jan in onze tweekamp 2020-2021 toch nog een voorsprong van twee punten behield.
Op zeker moment bereikt men een leeftijd waarop het niet zo erg meer is om met je fouten te pronken. Zo speelde ik in deze stand op 2 april 1966 tegen Jan Zoon uit Warmenhuizen: 49-44 (20-24), 33-29 en zo kon het gebeuren dat de partij slechts 25 zetten duurde. Het gebeurde op de Damdag van Andijk. Ik won van Jaap Grooteman uit Onderdijk (broer van Anton) en van Henk Fopma uit Opperdoes en werd zo toch groepswinnaar. Zoon verloor zijn beide andere partijen en Fopma versloeg Grooteman.
De stand moet in meer van mijn partijen zijn voorgekomen en hoeft helemaal nog niet direct verloren te zijn, maar moeilijk, oh zo moeilijk is het wel. Het meest denkbare spel is:
17. 33-29 23x34; 18. 39x30 4-10; 19. 40-34 20-25; 20. 43-39 15-20; 21. 39-33 10-15; 22. 49-44 5-10; 23. 44-40 2-7.
En nu zal toch de kroonschijf eraan moeten geloven:
24. 48-43 20-24; 25. 33-29 24x33; 26. 28x39 15-20; 27. 39-33 20-24;
Maar wat moeten we nu nog?
Op 33-28 (24-29), 34x23 (18x29), 22-18 (13x33), 40-34 (29x40), 32. 35x44 (25x34), 38x40 en wit staat één schijf achter.
Op 43-39 (10-15), 46-41 (14-20). Nu kan 27-21 enz. niet vanwege (24-29).
Op 33-28 (24-29), 34x24 (25x43) en het is uit.
Daarom maar de vraag aan de lezer: hoe moet wit spelen om niet ten onder te gaan?
De laatste voor deze keer.
30 mei 1970: Q van Dijk – Hans van der Veen. Voorronde Kampioenschap van Enkhuizen.
De stand is na de 42ste zet en we besloten af te breken. Een paar weken later werd niet verder gespeeld omdat Q (die eigenlijk Quirijn heette) de partij opgaf. Ik vermoed dat hijzelf al kansloos was, terwijl ik er nog wel aardig voorstond om de finale te halen. Tenslotte waren we ook nog enigszins vrienden. We zaten op lagere school en voortgezet onderwijs in dezelfde klas (hoewel hij door de D van Dijk in de A- en ik door de V van Veen in de B-klas), ’s winters gingen we wel eens samen schaatsen. Zo herinner ik me dat we eens naar Peet (café op Andijk waar elke schaatser naartoe moest) gereden en op zekere Tweede Kerstmorgen togen we samen naar het land van zijn vader om er een schepje op te halen. Op de terugweg hoorde ik achter me ineens een plons en toen ik omkeek, lag Q daar in het water. Hij was blijkbaar zwaarder dan ik. Ik snel op mijn buik op het ijs, handje geven en Q stond weer op het droge. “Zo, dat was ijs in vloeibare toestand,” merkte hij op.
Maar het gaat over dammen.
Is deze stand echter wel gewonnen voor zwart? Ik betwijfel dat zeer.
43. 37-32 30-35; 44. 38-33 3-9; 45. 29-23 20-25; 46. 32-28 9-14; 47. 27-22 13-19; 48. 31-26 7-11; 49. 36-31 12-17;
Te overwegen lijkt nog (14-20, 20x9), maar dat blijkt niet meer op te leveren.
50. 31-27 14-20,
Op (25-30) heeft wit nog 42-37 (30-34), 37-32 (35-40), 33-29, het lijkt allemaal precies uit te komen; (14-20) enz. remise.
51. 23x14 20x9; 52. 22-18
lijkt slechts vanwege schijfverlies, maar daardoor wordt juist de korte vleugel opengebroken met kans op dorloop.
52. - - - 17-22,
alternatief is alleen (25-30). Wit 26-21 (17x26), 28-23 en beiden lopen door naar dam.
53. 28x17 11x13; 54. 42-37 25-30; 55. 27-22 6-11; 56. 37-32 11-17, anders komt 32-27 en 26-21. 57. 22x11 16x7; 58. 32-27 13-19; 59. 27-22 19-23; 60. 26-21
Op (23-29) komt nu 33x24 (30x19), 22-17, net aan remise.
Op (23-28) komt 21-17 en eveneens remise
Zo beroerd was die witte stand niet, maar hij moest wel vreselijk uitkijken.